Toegankelijkheid

Skip to main content
Archeologische opgraving De Croezen Maarssen 2018

Archeologie

De lange en rijke geschiedenis van Stichtse Vecht is mede af te lezen aan de archeologische vondsten die hier gedaan zijn. Scherven van een Romeinse amfoor, 14e-eeuwse fundamenten onder een 19de-eeuwse boerderij, skeletten onder een 12e-eeuwe kerktoren zijn slechts enkele van de vele voorbeelden van vele eeuwen bewonersgeschiedenis. De archeologische verwachtingenkaart geeft de locatie en de ouderdom van te verwachten vondsten. Deze is onder meer belangrijk bij bouwprojecten. Lees hier alles over in de Actualisatie archeologische verwachting- en beleidskaart Stichtse Vecht.

Een beschrijving van de archeologische waarden in de gemeente Stichtse Vecht in vijf opvallende vondsten

De kano van Nigtevecht (600 voor Christus)

Februari 1987: net ten noorden van de oude kern van Nigtevecht werd een vaart uitgegraven. Twee zonen van de gemeentesecretaris van Nigtevecht zagen daar de half verscholen contouren van iets wat op een kano leek. De provinciaal archeoloog werd gewaarschuwd, die vrijwel meteen na melding de locatie bezocht. Nog dezelfde maand vond een kort archeologisch onderzoek plaats. 

Wat bleek: de kano was gemaakt van een uitgeholde eikenboom, was 8,6 meter lang en maximaal 1 meter breed en was geen vergeten vaartuigje van een plaatselijke padvindersvereniging. De kano was maar liefst 2600 jaar oud en dateerde uit de Vroege IJzertijd. In de boot lagen tevens stukjes aardewerk, dat sterke gelijkenissen vertoonde met aardewerk uit dezelfde periode in Assendelft (Noord-Holland). Ook werden stukjes Tefriet gevonden, een gesteente dat gevonden wordt in de Eifel en met name gebruikt werd voor maalstenen. Ook interessant een scheur was gerepareerd met een inlegstuk en zwaluwstaartverbindingen. De gebruikers dan wel de makers van de kano waren (dus) technisch vaardig en stonden in (in)direct contact met mensen ver buiten hun eigen regio.

De Nigtevechtse kano staat niet op zichzelf. In 2015 werd een soortgelijke kano uit ongeveer dezelfde tijd aangetroffen in Muiden. En er zijn nog twee meldingen van gevonden boomstamkano’s: Nieuwersluis (1880) en wederom Nigtevecht (jaren ’60). Helaas zijn deze meldingen nooit onderzocht. Het is echter aannemelijk dat er meer kano’s uit de IJzertijd verborgen liggen langs de Vecht.

De vondst van de vaartuigen stelt ons wel voor een raadsel. Er zijn langs de Vecht maar erg weinig nederzettingen uit de IJzertijd bekend. Waar hebben de kanoërs gewoond? Waren het jagers of vissers vanuit de in de IJzertijd wel bewoonde Gooistreek?  Of moeten we de Vecht  ook in de IJzertijd voorstellen als een belangrijke verkeersader, waar voorwerpen en personen tussen de verspreide IJzertijdnederzettingen werden getransporteerd?

Vindplaats op de kaart

Vermelding op de wereldkaart van Maritiem Erfgoed

Een Romeinse grafsteen in Loenersloot (2e eeuw na Christus)

Een van de mooiste oude kaarten van de Vechtstreek is de “Nieuwe kaart van Loenen” door C.C. van Bloemswaert uit 1726, die ruwweg het gebied rondom Loenen en Nieuwersluis weergeeft. In de marge van de kaart net boven Loenersloot is een soort kist afgebeeld met daaronder de tekst ”Steene Tombe gevonden tot Loendersloot en het hooft in Mijnden”. Uit een tekst in het Latijn blijkt dat dit het graf van een zekere Adnama[t]iae is, dochter van Victor en Maiorena. De tombe zelf is al lang verdwenen: kapotgeslagen, verkocht aan een verzamelaar of wie weet nog ergens als trog in gebruik. Mogelijk dateert de grafkist ergens uit de late 2e eeuw.

Het is overigens onbekend of onze “Adnama” echt in Loenersloot is begraven geweest of de  dat de kist door wie weet wie veel later naar het plaatsje getransporteerd is. Ook in de Middeleeuwen en in de 16e en 17e eeuw bestond namelijk een levendige handel en interesse in Romeinse voorwerpen. Wat het ‘hooft in Mijnden” betreft, daarvan bestaat een nauwkeurige afbeelding: het hoofd komt niet uit Romeins Italië, maar is een Antwerpse baksteen/haardsteen uit rond 1525 met een afbeelding van een baardige kerel.

Ergens rond het jaar nul kwamen de Romeinen ons land binnen. Heel Germanië veroveren lukte niet, en veiligheidshalve bouwde men een flinke verdedigingslinie (“Limes”) die min of meer de Rijn volgde. In Utrecht, Nijmegen, Woerden, Bodegraven en nog een flink aantal andere plaatsen was een grensfort gevestigd om mogelijke opstandige stammen uit het noorden tegen te houden. Deze militaire versterkte grens heeft het met allerlei verbeteringen en wijzigingen ongeveer tot het jaar 400 uitgehouden; toen stortte het Romeinse gezag in onze streken met horten en stoten in elkaar.

Waar rond genoemde grensforten de grond bomvol zit met archeologische vondsten uit de Romeinse tijd, is het aan de Vecht zelf maar behelpen. Een twintigtal Romeinse vondsten zijn bekend: wat resten van aardewerk en vooral muntjes. Of een en ander ook daadwerkelijk uit de Vechtstreek komt, is maar de vraag. In vroeger tijden was het gebruikelijk dat veel stadsafval op de weiden werden gegooid ter verbetering van de vruchtbaarheid van de grond of als ophogingsmateriaal tegen de (veen)inklinking. De muntjes en scherven kunnen dus bijvoorbeeld ook uit Utrecht of Woerden komen.

Mogelijk was de Vechtstreek in de Romeinse tijd gedeeltelijk te nat. Bekend is ook dat de Romeinen het af en toe verboden grote gebieden net buiten de Limes te bewonen omwille van militaire veiligheid.

Vindplaats grafsteen Loenersloot

Een graf van een geestelijke op buitenplaats Weerestein (Breukelen, 8e of 12e eeuw)

Een opvallende vondst in augustus 1760 in de tuin van de buitenplaats Weerestein. Bij graafwerkzaamheden ter verfraaiing van de tuin vond men een arduinen (hardstenen) sarcofaag. In de kist een skelet met hagelwitte tanden. Aan een voet zat nog een restje schoenzool. Tevens lag er iets wat op een staf leek. De schedel rustte op een loden en een zilveren plaat in de vorm van een bisschopsmijter. In de kist zelf ook nog een aantal muntjes. De kist met inhoud werd al snel een grabbelton. Kijkers namen als curiositeit stukjes bot mee. De eigenaar van de grond werd het te bar. Hij stelde de kist nog enige tijd ten toon. De restanten van het skelet werden echter herbegraven in de kerk van Loenen (of Breukelen). Onbekend is wat verder met de sarcofaag, de loden en zilveren plaat en de penningen is gebeurd. Er resten alleen nog wat niet al te nauwkeurige beschrijvingen.

Toen de Romeinen in de 5e eeuw wegtrokken, namen ze ook het Christendom weer mee terug. De Vechtstreekbewoners vereerden Donar, Wodan en Freija. Serieus werk om de mensen aan de Vecht te bekeren, begon pas twee eeuwen later met de missionarissen Willebrord en Bonifatius en nog wat later de Fries Ludger (die waarschijnlijk ergens in het Utrechtse Zuilen is geboren). Het missionariswerk was een gevaarlijke klus. De lokale bevolking moest aanvankelijk weinig van de nieuwlichterij hebben, en toen het project net begon te slagen (9e en 10e eeuw) maakte invallen van de Noormannen verder werk in de Vechtstreek onmogelijk. De bisschop van Utrecht verkaste zekerheidshalve maar naar Deventer. De lokale bevolking van de Vechtstreek was deze moeilijke en gevaarlijk tijd voor het Christendom (tussen 700 en 1000) niet onbekend. Een oude sarcofaag met een afbeelding van een bisschopsmijter in een stukje niemandsland. Dit kon alleen maar slaan op die tijd dat christelijke geestelijken hun leven niet zeker waren door Vikingen of lokale heidenen en als noodoplossing ergens achteraf en in alle stilte moesten worden begraven.

Op de platen in de kist was de naam Walterus te lezen. Hieruit maakte men dat het ging om een zekere Walter, een man uit het gevolg uit van Bonifatius (die bij Dokkum in 754 was vermoord). Een andere groep was van mening dat het hier bisschop Hunger betrof (gestorven in 866), die door de vreselijke Noormannen noodgedwongen in Deventer resideerde en wiens graf men nooit gevonden heeft.

In 1917 bestudeerde de beroemde rijksarchivaris van Utrecht, Samuel Muller Fz., de stukken. Zijn conclusie: mogelijk ging het hier om een hulpbisschop met een naam, die leek op Wiltefevis (ook deze naam stond moeilijk leesbaar op de platen). En het graf was beduidend jonger en dateerde ergens tussen 1150 en 1200. Een hulpbisschop is overigens iemand die als vertegenwoordiger van de bisschop dient en zich bezighoudt met het wijden van kerken, leiden van diensten en zegenen van allerlei mensen, dieren en gebouwen. Weliswaar een echte bisschop, maar zonder echte politieke macht.

Inmiddels zijn we meer dan een eeuw verder. Nieuw onderzoek wijst er op dat tussen 1050 en 1300 het in de kuststreken (Friesland, Holland, Groningen, Oost-Friesland) mode was om lokale belangrijke edellieden in een mooie sarcofaag te begraven. Mogelijk is de Vechtse kist een zuidelijke representant ervan.

Walterus, Hunger, Wiltefevis of de toenmalige heer Van Weerestein.. wie zal het zeggen.

Vindplaats op de kaart.

De kerk in Tienhoven (16e eeuw)

De oevers van de Vecht waren al in de Vroege Middeleeuwen bewoond. De oevers lagen hoog en droog. Daarbuiten echter vooral natte moerasbossen en zompige veengronden. Voor landbouw waren deze gebieden matig of niet geschikt. Bovendien heerste hier vaak moeraskoorts, een soort inheemse malaria.

Met het groeien van de bevolking kwam er toch interesse voor deze natte gebieden. In het Utrechts-Hollandse grensgebied, ergens in het huidige Groene Hart, werd in de 11e eeuw een soort van exploitatieplan voor deze gebieden uitgevonden. De eigenaren van deze “woeste” gronden”, meestal de Bisschop van Utrecht of de Graaf van Holland, verkochten voor een laag bedrag de gronden aan een consortium van boeren. Deze ontgonnen het land. Vanaf de Vecht of veenstroompjes werden afwateringskanalen gegraven, die de natte bossen en moerassen ontwaterden. De min of meer droog geworden gronden werden verdeeld in rechthoekige percelen, een zogenaamde cope. En deze cope was inderdaad te koop!

Wat de boeren niet voorzagen, was dat door het afwateren de gronden langzaam zouden inklinken. Daardoor werd akkerbouw onmogelijk en kon het land alleen gebruikt worden voor beweiding. Het typisch Nederlandse polderlandschap met gras, koeien en weidevogels is zo ontstaan.

Soms lukte het niet om voldoende aspirant boeren te trekken voor het vieze en gevaarlijke ontginningswerk. Een hulpmiddel was dan een goed reclamebeleid. Welke boer zou niet willen leven in het land van melk en honing van Kokanje (“Kockengen”), het warme Spanje (“Spengen”) of in het Franse Bretagne (“Portengen”)!

Tussen het jaar 1000 en 1550 werden zo de venen in Zeeland, Utrecht, Holland en Noord-Brabant ontgonnen. Heel veel dorpen in dit gebied vertonen dezelfde opbouw: een langgerekt kaarsrecht lint van boerderijen met daarachter de weidepercelen. Zo ook het dorp Tienhoven. De naam betekent overigens waarschijnlijk niet Tien hoeven/boerderijen, maar eerder een gebied met de oppervlakte van tien boerderijen. Het huidige dorp heeft de naam van het gebied gekregen: eerst was er het gebied, later het dorp.

Over de geschiedenis van dat dorp is niet veel bekend: het is relatief klein en afgelegen en waarschijnlijk een late ontginning. En ook nu nog: een eigen(zinnig) dorp met een tamelijk besloten gemeenschap. De kerk is nog steeds een middelpunt van het dorpse leven en van het huidige gebouw (aan de Laan van Niftarlake) is van de vroege geschiedenis niet meer bekend dan wat vage oorkonden uit de 16e eeuw.

Een verbouwing van de kerk en sloop van de consistorie bood in 2021 de gelegenheid om onder de kerkvloer grondradaronderzoek te laten uitvoeren. Dat leverde verrassende resultaten op. Onder een verstoorde laag van ongeveer een meter diep, waren de zwarte silhouetten te zien van vele tientallen lichamen. Velen daarvan keurig met hun voeten naar het oosten gesitueerd. Een katholiek gebruik: bij het einde der tijden zullen de doden herrijzen en zal Jezus Christus in het oosten (Jeruzalem) wederkeren. De doden waren (dus) waarschijnlijk begraven in de tijd dat Tienhoven nog katholiek was (voor het jaar 1600). Wat toevallig gevonden bakstenen dateerden waarschijnlijk ergens uit de 15e eeuw. Op de grondradar waren geen sporen te zien van muren anders dan de huidige. En een wat later uitgevoerd archeologisch (gravend) onderzoek op het terrein van de voormalige consistorie liet voornamelijk aardewerk vondsten zien van na 1600. Hoewel de tijdlijn van de verschillende onderzoeken niet helemaal naadloos in elkaar over gaan, wordt wel duidelijk waarom er zo weinig geschreven bronnenmateriaal is over de kerk uit de 16e eeuw en nog vroeger.

Wanneer de kerk precies gebouwd is, is niet bekend. Het kan zijn dat er al in de 15e eeuw een eenvoudige kapel op deze plaats gebouwd is. De kerk is waarschijnlijk pas gebouwd ergens in het begin van de 16e eeuw, niet zo heel lang voor ook in Tienhoven de Reformatie plaats vond.

Bekijk op de kaart.

Een kapotgeslagen porseleinkast in Maarssen (18e eeuw)

Paniek in Maarssen in de vroege ochtend van 27 mei 2017. De 17e-eeuwse boerderij “De Croezen” aan de Zogwetering stond in lichterlaaie. Het rijksmonument brandde op wat zijmuren en de kaaskelder tot de grond toe af. Een van de mooiste en grootste boerderijen van de gemeente was niet meer.

Tijdens een inspectie door de gemeente van de uitgebrande boerderij viel op dat tussen het puin stukjes leisteen en enkele forse middeleeuwse bakstenen aanwezig waren. Door snelle samenwerking van de eigenaar, amateur archeologen van de AWN, de archeologen van de Utrechtse Omgevingsdienst en de gemeente werd een noodopgraving georganiseerd. Een bouwhistoricus werd ingeschakeld voor de kelder en een nijvere vrijwilligster deed archiefonderzoek. Het bleek dat “De Croezen” niet zomaar een boerderij was, maar een kapitale herenboerderij uit waarschijnlijk net na 1600.

In een van de kelders vond men duizenden stukken aardewerk uit circa 1775: Delfts blauw, Chinees porselein en normaal gebruiksaardewerk, vermengd met glas van drinkgerei. Sommige stukken, o.a. Chinese theepotjes en monumentale schotels, waren voor hun tijd (de 18e eeuw) voor normale mensen vrijwel onbetaalbaar. Ook leuk: koppen en schotels met afbeelding van Stadhouder Willem V (1748-1806). De eigenaren waren in ieder geval Oranjegezind en steunden het stadhouderlijk gezag. Veel van het aardewerk en porselein bleek nog reconstrueerbaar tot vrijwel volledige voorwerpen. Een aantal vrijwilligers was hier vele, vele maanden mee bezig.

De vraag die dan opkomt: waarom wierpen de bewoners zoveel (luxe) potten, koppen en schotels uit ruwweg dezelfde tijd weg: een huiselijke twist, een stormwind die het huis overviel, waren de bewoners extreem onhandig? Of heeft een woeste ontevreden pachter of knecht in een vlaag van de woede de porseleinkast van de herenboer kapotgeslagen. En waarom juist een kelder gebruiken als afvalput, als het graven van een diep gat op het achtererf voor het afval handiger is.

De interpretatie van de vele vondsten loopt nog. Hoe zit het met de leistenen en middeleeuwse bakstenen als het huis van na 1600 is. En waarom lagen op het achterterrein 16e-eeuwse misbaksels van bakstenen? Vragen, vragen, vragen...

Bekijk op de kaart.