Toegankelijkheid

Skip to main content
firma Bronwasser aan de Vecht in Breukelen

Economie 1850-heden

De Vecht verloor haar transportfunctie, en daarmee haar aantrekkelijkheid om industrie te vestigen, halverwege de 19e eeuw. Met de opening van de spoorlijn Amsterdam-Utrecht in 1853 en die van het Merwedekanaal (nu Amsterdam-Rijnkanaal) in 1892 viel vrijwel het hele zakelijke vervoer over de rivier stil. Veel industrie vestigde zich nu aan het kanaal.

Vecht verliest aantrekkingskracht

Door de industrialisatie, de invoering van de stoommachine, de komst van de trein en de opening van het Merwedekanaal in 1892 verloor de Vecht tegen het einde van de 19e eeuw veel van haar aantrekkingskracht voor de vestiging van industrieën. Het aantal steen- en pannenbakkerijen dat al vanaf de 16e eeuw langs de oevers van de Vecht te vinden was, werd in de 19e eeuw nog wel enigszins uitgebreid. Zo startten de Gebr. Weener in Zuilen in 1920 met de dakpanfabrieken Voorzorg en Zonlust. De bloeiperiode van deze fabrieken was in de periode van de wederopbouw, toen er zeer veel huizen in Nederland gebouwd werden. Vanaf eind jaren ’60 verslechterden de zaken, in 1971 sloten de fabrieken hun deuren.

Buitenplaatsen en industrie

In deze periode na 1900 raakten veel buitenplaatsen in verval. Een aantal werd gesloopt, maar er werden ook buitenplaatsen als fabriek in gebruik genomen. Zo vestigde zich een kapok- en parfumeriefabriek (ca. 1934) en een stofzuigerfabriek (1950-’80) bij Cromwijck, een kininefabriek in Opbuuren (1921-’62) en een veekoekenfabriek in Bagatelle (1900-’19).

Kleine industrie in de dorpen

Nog steeds waren er in de dorpen veel kleine industrie en ambachtslieden te vinden, gericht op de behoeftenvoorziening van de dorpsbewoners. Vrijwel ieder dorp bezat wel een hoepelbuigerij, sigaren- of pijpenmakerij, een klompenmakerij of een smederij. Het hoge agrarische gehalte van met name de noordelijke Vechtstreek zorgde voor een grote hoeveelheid melk waardoor melk-, ijs- en boterfabrieken ontstonden. Het graan van de akkers werd verwerkt in meel- en broodfabrieken.
Ook waren er enkele scheepswerfjes langs de rivier waar boten gerepareerd konden worden. Alleen in Muiden waren scheepswerven waar boten gebouwd werden. Hier waren ook een zout- en een kruitfabriek gevestigd.

Water als product

Niet alleen de loop van de rivier, maar ook het water zelf was van invloed op het soort industrie aan de rivier. De brouwerijen, stokerijen en wasserijen die zich al vanaf de 17e eeuw aan de vecht gevestigd hadden, bleven vaak tot in de 20e eeuw actief. Met name bij Nederhorst den Berg en ’s-Graveland ontstonden concentraties van wasserijen.

Van Vecht naar kanaal

Het transport over de Vecht was verre van ideaal: de rivier kende veel bochten, was voor de almaar groter wordende boten soms te smal en de vele bruggen leverden oponthoud op. De aanleg van de spoorlijn Amsterdam –Utrecht in 1843 zorgde voor vermindering van transportverkeer over de Vecht. In 1892 werd het Merwedekanaal geopend, waardoor het transport over de Vecht vrijwel in één klap stil viel. De industrie en bedrijvigheid verplaatste zich vanaf die tijd naar de het kanaal, dat na verbreding en verlenging Amsterdam-Rijnkanaal ging heten.

Veenwinning

Tot in de 19e eeuw was turf nog een belangrijke brandstof. Door het gebruik van steenkool nam de vraag naar turf echter af. In Vinkeveen bleef de turfwinning, als laatste plek, nog tot in de 20e eeuw doorgaan. De open veenplassen die het resultaat zijn van de langdurige turfwinning zijn pas in de 20e eeuw in hun huidige vorm ontstaan.

Kleine industrie

Van oudsher waren er vele soorten industrie en middenstand. Veel kleine industrie ontsteeg het lokale niveau niet en was gericht op de behoeftenvoorziening van de dorpsbewoners. Vrijwel ieder dorp bezat wel een hoepelbuigerij, sigaren- of pijpenmakerij, een klompenmakerij of een smederij. Ieder dorp had ook meerdere bakkers, slagers of groenteboeren. Door de verzuiling, die vanaf begin 20e eeuw tot de jaren ’60 de samenleving kenmerkte, deed iedereen boodschappen bij een middenstander van zijn eigen geloof. Op enkele plekken waren scheepswerfjes, zowel aan de Vecht als in het zoddengebied bij Oud-Maarsseveen.

Buitenplaatsen en industrie

Al vanaf de 17e eeuw kwam het voor dat buitenplaatsen gebruikt werden als fabriek of bedrijf, een gebruik dat zich tot en met de 20e eeuw voortzette. (zie Buitenplaatsen). Vaak werd de productie uitgevoerd in een gebouw naast het huis. Bij Cromwijck stond vóór 1650 al een steenoven, bij Daelwijck (Zuilen) stond in de 18e eeuw een pannenbakkerij (vanaf 1910 een borstelfabriek). In de 18e eeuw stond er bij Vreedenhorst een koperkatoendrukkkerij, bij Oostervecht werd een glasfabriek gebouwd en bij het iets zuidelijker gelegen Beek en Hoff was ruim een eeuw (1821-1926) een verf- en beenderzwartfabriek actief. Bij zijn buiten Queekhoven produceerde de heer Matthes met zijn bijenvolken tussen 1904 en 1950 honing voor de export. In de oranjerie van Vreedenoord was begin 20e eeuw een sigarenfabriek gevestigd, die in 1915 afbrandde. Op dezelfde plek werd een nieuw fabriekspand gebouwd, waar koffiemolenfabriek Pieter Dines in kwam.

In de 19e en 20e eeuw, toen veel buitenplaatsen in verval raakten, is een aantal huizen zelf als fabriek in gebruik genomen. Zo vestigde zich een veekoekenfabriek in Bagatelle (1900-’19), een kapok- en parfumeriefabriek (ca 1934) en een stofzuigerfabriek (1950-’80) bij Cromwijck. In Opbuuren was tussen 1921 en 1962 een kininefabriek gevestigd en in Herteveld van 1957 tot 1972 een zeilmakerij. Naast Brugzicht, gelegen aan de Vecht in Vreeland, begon begin 20e eeuw een boterfabriek. Na het vertrek daarvan in 1930 kocht Bernard van Leer de fabriek en breidde deze in 1952 fors uit voor de productie van metalen vaten. Na diverse verkopen heet het bedrijf nu Greif, en het is nog steeds op dezelfde plek actief, zij het dat de werkzaamheden meer naar de productie van lakken en verf is verschoven.

De Vecht diende niet alleen als transportweg, maar het water zelf was van groot belang voor de vele wasserijen die zich aan de oevers vestigden. Vooral in Nederhorst den Berg ontstonden gemechaniseerde wasserijen die werkten voor onder meer Amsterdamse hotels.

Industrie aan de Vecht

Lokale producenten konden hun waar verkopen aan fabrieken die vanaf 1850 ontstonden. Het hoge agrarische gehalte van met name de noordelijke Vechtstreek zorgde voor een grote hoeveelheid melk waardoor melk-, ijs- en boterfabrieken ontstonden. (Insulinde in Breukelen, Milka in Vreeland, MOBA in Baambrugge aan de Angstel). In Weesp vestigde zich in 1850 aan de Vecht de cacaofabriek van Casparus van Houten, die zich zou ontwikkelen tot een internationaal bekend merk en grootste werkgever van Weesp. In 1919 vestigde de firma Bronwasser, producent van funderingen, zich in Breukelen aan de Vecht, in 1961 verhuisde de Verwerkingsindustrie Vreeland (eiwitpoeder en thee) van het dorp naar het terrein van een oude pannenbakkerij, naast de korenmolen.

Het merendeel van de grotere bedrijvigheid aan de Vecht is verdwenen. Op de plek van de fabrieken zijn woonwijken verrezen. (Bronwasser in Breukelen, AFC bij Maarssen, VIV in Vreeland). Een enkel bedrijf is nog op zijn oorspronkelijke vestigingsplaats aan de Vecht werkzaam. Met het toenemend verkeer op de smalle wegen langs de rivier en door de nauwe straten in de dorpen is er echter steeds meer weerstand vanuit de bewoners, met name tegen het vrachtverkeer dat af en aan rijdt. Zo protesteren veel bewoners van het Zandpad tegen de uitbreidingen van sapfabriek Schulp en in Vreeland tegen de grote vrachtwagens van vatenfabriek Greif, voorheen van Leer.

Industrie aan het kanaal

Al snel na de opening van het Merwedekanaal vestigden zich hier bedrijven, zoals Ulbe Twijnstra’s oliekoekenfabriek, verzinkerij Bammens en sap- en jamfabrikant Zwaardemaker. Dit kanaal vormde immers de directe verbinding met de havens van Amsterdam en Rotterdam en met de Rijn, breed, diep, in een rechte lijn en zonder bruggen en tollen. Daarnaast waren de bedrijven ook over land goed bereikbaar, per trein, paard en wagen en later vrachtwagens. Van 1930 tot 1933 was hier de plateelbakkerij Sint Lukas (opgericht in 1909) gevestigd, komende uit Utrecht.

Voor de fabrieksarbeiders werden nieuwe wijken gebouwd, zoals het Rode dorp in Breukelen en de Friezenbuurt in Maarssen. Toen het kanaal in 1952 verbreed werd en werd doorgetrokken naar de Lek, waarna het Amsterdam-Rijnkanaal ging heten, verbeterden de transportmogelijkheden zich verder en ontstond tussen Utrecht en Maarssen een ‘lint’ van industrie. Met de aanleg van de A2 in 1954 en de uitbreiding van het regionale wegennet, ontstonden ook aan de A2 en bij de dorpen industrieterreinen.

Een aantal bedrijven is alweer verdwenen, onder meer nadat zij onderdeel werden van een multinationale onderneming als Akzo, Calvé of Nestlé, waarna de productieplek naar elders verhuisde. De gebouwen zijn vaak hergebruikt. Zo is het leegkomende fabrieksgebouw van Ulbe Twijnstra/UTD omgebouwd tot evenementenlocatie De Fabrique.

Meer lezen: Broeke, W. van den, e.a., De Vechtstreek in bedrijf, deel 1 en deel 2

Vind de boeiende verhalen en gebeurtenissen van de Vechtstreek

Het verhaal van de Vechtstreek vanuit het landschap beleven? Kies dan voor de filter 'landschap'. Bent u meer geinteresseerd in het ingrijpen van de mens in dat landschap, kies dan voor de ingang ‘Historie’. Kies vervolgens een pin (locatie) op de interactieve kaart om het verhaal van deze plek te bekijken.
Zoek op Radius:
Toon Mijn Locatie